woensdag 9 augustus 2006

Het sprookje van Andersen


Anne-Sofie en Marlotte schuilen tussen de enorme voeten van Hans Christian Andersen.Delft – Er was eens een schoenlapperszoon met een hele grote neus en veel te grote voeten. De lelijke jongen woonde in het Deense plaatsje Odense. Hij had geen vader, zijn moeder was altijd dronken, zijn grootvader was krankzinnig en zijn tante was de baas van een bordeel. Toen de lelijke jongen veertien jaar was, trok hij de wijde wereld in. Hij wilde beroemd worden en hij reisde bijna zijn hele leven. Hij zat aan tafel met koningen en prinsen, hief het glas met kunstenaars en geleerden, maar echte vrienden had hij bijna niet. Hij was niet gelukkig. Hij hield er een gebroken hart en slapeloosheid aan over. De schoenlapperszoon had last van hoofdpijn, obstipatie, aambeien en helse kiespijnen. Hij leed aan velerlei angsten en chronische aanvallen van onzekerheid. Hij wilde balletdanser, zanger, toneel- en romanschrijver worden, maar mislukte jammerlijk. Hij leefde lang en ongelukkig. Toch schreef hij 156 sprookjes en die maakten hem onsterfelijk. Zijn naam is Hans Christian Andersen.
Het sprookje van de arme schoenlapperszoon die bijna onvoorstelbaar steeg op de sociale ladder en de lieveling werd van gekroonde hoofden, lijkt wel wat op het sprookje van het lelijke jonge eendje dat zich ontpopt tot een prachtige zwaan. Aan het eind van dat sprookje staat: “Het doet er niet toe, of men in een eendenkooi geboren is, als men maar in een zwanenei gezeten heeft!”

Geen opmerkingen: